BTL

DE BOND TEGEN LEENWOORDEN

Waarom BTL?
Woordenboek
Webschakels
Stuur ons netpost

Het BTL vertaalwoordenboek
De boekstaaf T


tabak (m.; -ken) [<Spaans tabaco <Taino tabaco], 1 rookloof.

tabernakel (o. en m.; -s) [<Latijn tabernaculum (tent)], 1 tent die de Israëlieten door de woestijn meevoerden en die de Ark des Verbonds bevatte  »  wijteld [van ‘wij-’ (heilig) + ‘teld’ (Middelnederlands voor tent)], 2 loofhut.

tabulator (m.) [moderne vorming naar Latijn tabula], 1 zuilsteller, zuiltoets [van zuil = kolom].

tactiek (v.; -en) [<Frans tactique <Grieks taktikos], 1 krijgskunst, krijgskunde.

tafel (v.; -s) [<Latijn tabula (plank), in de middeleeuwen gebruikte men planken die op schragen werden gelegd], 1 berd (o.) [Middelnederlands (plank, tafel), vergelijk de uitdrukking iets te berde brengen (iets op tafel leggen, ter sprake brengen)].

taille (v.; -s) [Frans (snede, taille) van tailler (stuksnijden, verdelen) <Volkslatijn taliare (splijten)], 1 gedaante, gestalte  »  leest; 2 middel van het lichaam, deel van een kledingstuk dat het middel omgeeft  »  middel.

tailleur (m.; -s) [Frans (snijder)], 1 snijder, schroder, kleermaker [de eerste twee woorden zijn verouderde benamingen].

talent (o.; -en) [<Latijn talentum <Grieks talanton], 1 gave, begaafdheid.

talud (o.; -s) [(1760) <Frans talus (1160) <Gallisch talutium (helling)], 1 helling, glooiing.

tampon (m.; -s) ['inktkussen' (1796) en 'prop watten' (1906) <Frans tampon (1430) naast tapon (1382) <Frankisch *tappo (tap)], 1 (geneeskunde) prop watten of gaas, gebruikt om bij verwondingen het bloed te stelpen  »  stelpwatten, stelpgaas; 2 staafje van watten en gaas, gebruikt als inwendig maandverband  »  tapwatten.

tandem (m.; -s) [Engels <Latijn tandem (eindelijk)?], 1 tweelingfiets.

tanker (m.; -s) [Engels], 1 olieschip.

tankstation (o.; -s), 1 pomphuis.

tante (v.; -s) [(1784) <Frans (13de eeuw), in de kindertaal gemaakt uit het oudere ante <Latijn amita (tante van vaders kant)], 1 moei [het oudere Nederlandse woord, dat uit deftigdoenerij werd vervangen door het Franse].

tantième (o.; -s) [Frans], 1 winstdeling [vergelijk dividend].

tape (m.; -s) [Engels], 1 plakband; 2 band, cassetteband.

tapijt (o.; -en) [<Oudfrans tapit <Byzantijns Grieks tapitos], 1 een los kleed aan een wand of op een vloer  »  vloerkleed, wandkleed; 2 kamervullende vloerbedekking  »  vloerwaad.

tarantella (v.; -'s) [genoemd naar de stad Tarente], 1 tarentedans.

tarantula (v.; -'s) [genoemd naar de stad Tarente], 1 tarentespin.

tarief (o.; tarieven) [<Italiaans tariffa, uit het Arabisch], 1 beurgeld [van beuren = geld innen, rente heffen].

tautologie (v.; -ën) [gevormd van Grieks tautologein (het gezegde herhalen)], 1 zinsherhaling [zin = betekenis].

taxatie (m.; -s) [<Frans taxation], 1 schatting, raming.

taxeren (overgankelijk werkwoord) [<Frans taxer], 1 schatten, ramen.

tax-free (bn.) [Engels], 1 belastingvrij.

taxine (v.), 1 bepaald alkaloïde (bitterstof) uit de Taxus baccata (venijnboom)  »  venijnboombitter.

T-bone steak (m.; -s) [Engels], 1 T-biefstuk.

team (o.; -s) [Engels, verwant met het Nederlandse toom], 1 ploeg.

techniek (v.; -en) [<Frans technique <Grieks technikos (artistiek)], 1 kunstvaardigheid.

teckel (m.; -s) [Hoogduits, naast Dackel, verkleinvorm van Dachshund (dashond), omdat hij voor de jacht op dassen gebruikt werd], 1 dashond.

teenager (m. & v.; -s) [Engels, van -teen in getallen van 13 t/m 19 + age (leeftijd)], 1 tiener.

teint (v. & o.) [Frans], 1 kleur, gelaatskleur  »  blie (o.) [Een Middelnederlands woord met als algemene betekenis 'kleur' en als bijzondere 'gelaatskleur'. Het woord is verwant met het werkwoord blijken (schitteren, blijken)].

tekst (m.; -en) [<Latijn textus, van texere (weven, vlechten)], 1 gewoord (o.) [van verzamelwoorden vormend voorvoegsel ge-].

tektoniek (v.), 1 aardkorstkunde.

tektonisch (bn.) [Hoogduits <Grieks tektonikos (van de bouwmeester)], 1 aardkorstkundig, aardkorstmatig.

telecommunicatie (v.), 1 verregewag (voor gewag zie communicatie.

teleconferentie (v.), 1 verrevergaderen.

telefax (m.; -en) [van tele- <Grieks tèle (ver) + fax <facsimile], 1 per beeldtelegrafie verzonden facsimile  »  bladbericht; 2 toestel hiervoor  »  bladberichter.

telefoneren (overgankelijk en onovergankelijk werkwoord), 1 bellen, verrespreken.

telefonie (v.) [<Frans téléphonie], 1 elektrische overbrenging van geluid, vooral van de stem  »  verrespraak; 2 bedrijf dat het telefoonwezen regelt  »  verrespraakdienst; 3 telefoonwezen  »  verrespraakwezen.

telefonist (m.; -en) [<Frans téléphoniste], 1 beambte die in een telefooncentrale de telefoon bedient of de verbindingen tot stand brengt  »  verrespraakbedienaar.

telefoon (m.; -s of telefonen) [<Frans téléphone, gevormd van Grieks tèle (ver) + phoonè (geluid)], 1 toestel om geluid over te brengen  »  verrespreker; 2 aansluiting op het telefoonnet, telefonische oproep  »  verrespraak.

telegraaf (m.; telegrafen) [<Frans télégraphe, gevormd van Grieks tèle (ver) + graphein (schrijven)], 1 verreschrijver.

telegraferen (overgankelijk en onovergankelijk werkwoord), 1 verreschrijven.

telegrafie (v.), 1 het overseinen van berichten met de telegraaf  »  verreschrijverij; 2 telegraafdienst  »  verreschrijfdienst.

telegrafisch (bn.), 1 verreschriftelijk.

telegram (o.; -men) [<Frans télégramme, gevormd van Griekstèle (ver) + gramma (letter, brief)], 1 verreschrift, seinbericht.

telekinese (v.) [gevormd van Grieks tèle (ver) + kinèsis (beweging)], 1 gedachtenbeweging, gedachtenverplaatsing.

telepathie (v.) [<Engels telepathy, gevormd door de Engelse psycholoog F.W.H. Myers (1843-1901) van Grieks tèle (ver) + patheia (gevoel)], 1 het verkrijgen van indrukken langs paranormale of buitenzintuiglijke weg  »  verregewaarwording; 2 supranormale overbrenging van indrukken  »  gedachtenoverbrenging.

telescoop (m.; telescopen) [gevormd van Grieks tèle (ver) + skopein (kijken naar)], 1 verrekijker, sterrekijker.

telescoop- (als eerste lid in samenstellingen), 1 uitschuif-.

Telescopium (o.) [modern Latijn, gevormd van Grieks tèle (ver) + skopein (kijken naar)], 1 (sterrenkunde) naam van een sterrenbeeld op het zuidelijk halfrond  »  Verrekijker.

teleshoppen (onovergankelijk werkwoord) [<Engels teleshopping], 1 thuiswinkelen, verrewinkelen.

televisie (v.; -s) [gevormd van Grieks tèle (ver) + Latijn visio (het zien)], 1 het elektrisch overbrengen van bewegende beelden, het hele bestel van de uitzendingen d.m.v. de televisie, uitzending van televisiebeelden  »  verreschouw; 2 televisietoestel  »  verreschouw, verreschouwer.

tellurium (o.) [gevormd door de Duitse scheikundige Martin Heinrich Klaproth (1743-1817), van Latijn tellus (de aarde), als tegenstelling tot het eveneens door hem ontdekte uranium], 1 zie het onderwerpblad scheikunde.

tempel (m.; -s) [<Latijn templum], 1 wijhuis [van ‘wij-’ = heilig].

temperament (o.; -en) [<Frans tempérament of Latijn temperamentum, van temperare (in de juiste verhouding mengen), de psychische constitutie hing onder meer volgens Galenus af van de juiste menging van de vier lichaamssappen (bloed, gele gal, zwarte gal en slijm)], 1 gemoedsaard; 2 vurigheid.

temperatuur (v.; temperaturen) [<Frans température <Latijn temperatura aeris (juiste menging van de lucht)], 1 warmtegraad; 2 lichaamswarmte.

tempo (o.; -'s) [Italiaans], 1 snelheid, vaart.

temuline (v.), 1 bepaald alkaloïde (bitterstof) uit de Lolium temulentum (dolik)  »  dolikbitter.

tendens (v.; -en) [<Hoogduits Tendenz <Frans tendance], 1 strekking; 2 neiging, geneigdheid.

tendinitis (v.) [gevormd van Latijn tendo (pees)], 1 (geneeskunde) peesontsteking.

tendovaginitis (v.), 1 (geneeskunde) peesschedeontsteking.

tent (v.; -en) [<Frans tente, van het Latijnse tendere (spannen)], 1 teld (m.) [Middelnederlands telt (m. (& o.?)), Oudnederlands getelt; vergelijk Hoogduits zelt].

tentakel (m.; -s) [<Frans tentacule], 1 vangarm, voelarm.

tenue (v. of o.) [Frans], 1 voorgeschreven kleding in de krijgsmacht  »  heerdracht [van heer (leger)].

terebint (v.) [<Latijn terebinthus <Grieks terebinthos, hetzelfde woord als terpentijn], 1 kruisboom [volgens de overlevering was het kruis van Jezus gemaakt van terpentijnhout].

termiet (m. & v.) [<Frans termite], 1 houtluis.

termijn (v.; -en) [<Latijn terminus (grenspaal, grens)], 1 vrist (m. & v.) [een Middelnederlands woord voor termijn].

terminaal (bn) [<Frans terminal], 1 aan het uiteinde gelegen, tot het eind(stadium) behorend  »  eindelings; 2 betrekking hebbend op het levenseinde  »  levenseindelijk.

terminal (m.; -s) [Engels], 1 eindhaven; 2 eindtoestel, werktoestel.

termineren (overgankelijk werkwoord) [<Frans terminer], 1 beëindigen.

terminologie (v.; -ën) [Frans], 1 vakwoordenschat; 2 woordenkeus.

terminus (m.; termini) [Latijn], 1 eindpunt.

terpentijn (m.) [<Grieks terebinthos (vergelijk terebint)], 1 kruisboomhars, kruisboomolie.

terracotta (v. & o.) [Italiaans (gebakken aarde)], 1 bakaarde; 2 bakaardewerk.

terras (o.; -sen) [<Frans terrasse], 1 plat dak van een huis of van een deel ervan dat ingericht is om erop te verblijven  »  tuindak; 2 verhoogd plat vlak, als zitgelegenheid  »  zitstoep; 3 gedeelte van het trottoir of speciaal aangelegd platform voor een café, met tafels en stoelen, waar iets genuttigd kan worden  »  voorstoep.

terreur (v.) [Frans], 1 schrikbewind, bevrezing.

terriër (m.; -s) [<Engels terrier <Frans chien terrier (aardehond), terriërs werden vooral gebruikt om vossen, dassen enz. uit hun holen te drijven], 1 holehond.

territoriaal (bn.) [<Frans territorial], 1 grondgebiedelijk, machtsgebiedelijk.

territorium (o.; territoria) [Latijn], 1 grondgebied, machtsgebied.

terrorisme (o.) [Frans], 1 schrikbewind, schrikgeweld.

terrorist (m.; -en) [<Frans terroriste], 1 schrikbewindpleger, schrikgeweldenaar.

tertiair (bn.) [<Frans tertiaire], 1 derdelijk.

testament (o. ;-en) [<Latijn testamentum], 1 beschikking waarbij iemand verklaart wat na zijn dood moet gebeuren  »  wilsbeschikking, erfbeschikking, erfbrief; 2 benaming voor de beide gedeelten van de Bijbel, het Oude en het Nieuwe Testament  »  ee (v.) [de Middelnederlandse benaming, de oorspronkelijke betekenis van dit woord was wet, vergelijk eega].

testcase (m.; -s) [Engels], 1 proefproces  »  proefgeding, keurgeding; 2 proefgeval, keurgeval.

testikel (m.; -s) [<Latijn testiculus, verkleiningsvorm van testis (zaadbal, oorspronkelijk getuige)], 1 teelbal, zaadbal.

testpiloot (m.; testpiloten), 1 invlieger, keurvlieger.

tetanus (m.) [Latijn <Grieks tetanos], 1 (geneeskunde) bepaalde ziekte  »  wondkramp, stijfkramp, klem, kaakklem.

tetraëder (m.; -s) [gevormd van Grieks tetra- (vier) + hedra (zitplaats)], 1 viervlak.

tetragonaal (bn.) [gevormd van Grieks tetra- (vier) + goonia (hoek)], 1 vierhoekig.

tetrarch (m.; -en) [<Grieks tetrarchès], 1 viervorst.

textiel [<Frans textile], 1 (o.) weefgoed; 2 (m.) weefgoedhandel, weefgoednijverheid.

theater (o.; -s) [<Frans théatre <Latijn theatrum <Grieks theatron, van theaomai (bekijken)], 1 schouwburg.

theatraal (bn.) [<Frans théatral], 1 betrekking hebbend op het toneelspel  »  schouwspelmatig.

thema (o.; -’s) [Latijn <Grieks thema], 1 onderwerp, spreekpunt.

thematiek (v.) [<Hoogduits Thematik], 1 onderwerpkeuze.

theocraat (m.; theocraten), 1 godsmachtstrever.

theocratie (v.; -ën) [gevormd van Grieks theos (god) + kratein (heersen)], 1 staatsvorm gebaseerd op de macht van een godheid of op de macht van de priesters  »  godsmacht, godsheerschappij; 2 rijk met een dergelijke staatsvorm  »  godsrijk.

theofylline (v.), 1 bepaald alkaloïde (bitterstof) uit theebladeren  »  theebladbitter.

theologie (v.) [<Latijn theologia <Grieks theologia], 1 godgeleerdheid.

theologisch (bn.), 1 godgeleerd.

theoloog (m.; theologen), 1 godgeleerde.

theorema (o.; -’s) [<Grieks theoorèma], 1 leerstelling.

theoreticus (m.; theoretici) [Latijn <Grieks theoorètikos], 1 leerdeskundige [in tegenstelling tot ‘toepassingsdeskundige’ (practicus)].

theoretisch (bn.) [<Grieks theoorètikos], 1 leermatig.

theorie (v.; -ën) [<Frans théorie <Grieks theooria], 1 systeem van denkbeelden of hypothesen  »  leerstuk; 2 geheel van de grondregels van een kunst of techniek, leer daarvan  »  leer; 3 opvatting in het abstracte, zonder rekening te houden met de praktijk  »  opvatting.

therapeut (m.; -en) [<Grieks therapeutès], 1 behandelend geneeskundige  »  geneeswijze.

therapie (v.; -ën) [<Grieks therapeia], 1 onderdeel van de geneeskunde, dat zich met het behandelen en de genezing van ziekten bezighoudt  »  geneeskunst; 2 toepassing daarvan op een bepaalde ziekte  »  geneeswijze; 3 (een therapie volgen)  »  geneesgang; 4 psychotherapie  »  geestesgenezing.

thermidor (m.) [gevormd van Grieks thermè (warmte) + dooron (geschenk)], 1 de elfde maand van de Franse republikeinse kalender  »  warmtemaand.

thermiek (v.) [gevormd van Grieks thermè (warmte)], 1 opstijgende warme luchtstroom  »  warmtewind, stijgwind.

thermisch (bn.), 1 warmtelijk.

thermo- (eerste lid in samenstellingen) [<Grieks thermos (warm)], 1 warmte-.

thermometer (m.; -s) [<Frans thermomètre, in de 17de eeuw gevormd naar Grieks thermè (warmte) + Frans mètre (meter)], 1 warmtemeter.

thermosfeer (v.), 1 warmtezwerk [zwerk is het algemene achtervoegsel voor het aanduiden van lagen van de dampkring].

thermosfles (v.; -sen), 1 warmtefles.

thermostaat (m.; thermostaten) [gevormd van Grieks thermè (warmte) + statos (stilstaand)], 1 toestel dat de temperatuur regelt  »  warmtesteller.

these (v.; -n of -s) [<Frans thèse <Latijn thesis <Grieks thesis]; thesis (v.; -sen of theses) [Grieks], 1 stelling.

thorax (m.; -en) [<Grieks thoorax], 1 borstkas; 2 (van een insekt) borststuk.

thorium (o.) [door de ontdekker ervan, de Zweedse scheikundige Jöns Jakob Berzelius (1779-1848), genoemd naar de Scandinavische god Thor], 1 zie het onderwerpblad scheikunde.

thulium (o.) [genoemd naar het eiland Thule <Grieks thoulè], 1 zie het onderwerpblad scheikunde.

thymus (m.) [Latijn <Grieks thumos (tijm), vanwege gelijkenis met de tijmknop], 1 (biologie) zwezerik.

tic (m.; -s) [Frans], 1 zenuwtrek, zenuwtrekking.

ticket (o. & m.; -s) [Engels <Frans estiquet], 1 reisbewijs, zitbewijs, toegangsbewijs.

tie (m.; -s) [Engels], 1 gelijkspel.

tiebreak (m.; -s) [Engels], 1 beslissingsspel, beslissingswedstrijd.

tijm (m.) [<Latijn thymus <Grieks thumon], 1 bepaald plantengeslacht  »  kwendel [te onderscheiden in ‘wilde kwendel’ (Thymus serpyllum) en ‘echte kwendel’ (Thymus vulgaris)]; 2 keukenkruid gemaakt van het onder 1 genoemde kruid  »  kwendelkruid.

timbre (o.; -s) [Frans <Latijn tympanum <Byzantijns-Grieks tumpanon], 1 klankvaruw (v.) [van varuw = kleur].

timen (overgankelijk werkwoord) [<Engels time], 1 (in alle betekenissen) klokken.

timide (bn) [Frans], 1 bedeesd, beschroomd, verlegen.

timing (v.) [Engels], 1 tijdzetting.

tip (m.; -s) [Engels], 1 wenk.

tiran (m.; nen) [<Oudfrans tirant <Latijn tyrannus <Grieks turannos], 1 dwingeland.

tirannie (v.; -ën) [<Frans tyrannie], 1 dwingelandij.

tiranniek (bn.) [<Frans tyrannique], 1 dwingelands.

tissue (m.; -s) [Engels <Frans tissu (geweven)], 1 zweldoekje.

titel (m.; -s) [<Oudfrans title], 1 naam, opschrift van een boek enz.  »  hoofding; 2 toegevoegde benaming  »  erenaam.

titulair (bn.) [<Frans titulaire], 1 de titel voerende zonder de door de titel aangeduide waardigheid of functie te bekleden  »  naamvoerend, erenaamvoerend.

titularis (m.; -sen) [gevormd van Latijn titulare (van titels voorzien)], 1 naamdrager, erenaamdrager, ambtsbekleder.

titulatuur (v.; titulaturen), 1 erenaamgeving.

toeclip (m.; -s) [Engels], 1 teenklem.

toekan (m.; -s) [<Tupi tuca], 1 bepaalde vogel  »  pepervreter, pepervogel.

Toekan (m.), 1 (sterrenkunde) naam van het sterrenbeeld Tucana  »  Pepervreter.

toendra (v.; -'s) [<Russisch tundra van het Finse tunturi of het Lapse tundar (berg)], 1 koudewoestijn, ijswoestijn, kilvlakte.

toerisme (o.) [<Engels tourism], 1 reizerij, tochterij [van tocht = (plezier-)reis].

toerist (m.; -en) [<Engels tourist], 1 tochter [van tocht = (plezier-)reis].

toernooi (o.; -en) [<Frans tournoi, afgeleid van torneier (wendingen maken, een toernooispel houden), van tourner (draaien)], 1 steekspel.

tolerant (bn.) [<Frans tolérant], 1 verdraagzaam.

tolerantie (v.) [<Latijn tolerantia], 1 verdraagzaamheid.

tolereren (overgankelijk werkwoord) [<Frans tolérer of <Latijn tolerare], 1 dulden, toelaten, verdragen, gedogen.

tondeuse (v.; -s) [Frans], 1 rolschaar.

toost (m.) [<Engels toast], 1 heildronk; 2 roostbrood.

topic (v.; -s) [Engels], 1 gespreksonderwerp.

topografie (v.) [gevormd van Grieks topos (plaats) + grafein (schrijven)], 1 oordbeschrijving.

toponiem (o.; -en) [gevormd van Grieks topos (plaats) + onuma (naam)], 1 oordnaam.

toponymie (v.) [gevormd van Grieks topos (plaats) + onuma (naam)], 1 oordnaamkunde.

tornado (v.; -s) [Spaans, wellicht een samentrekking van tronada (onweersbui) en tornar (draaien)], 1 wervelwind.

torpedo (v.; -s) [(1824) <Engels (±1775) <Spaans <Latijn torpedo (sidderaal)], 1 zeeraket, zenkkolf [Van ‘zenken’ = tot zinken brengen + ‘kolf’ = buisachtig voorwerp. ‘Zenken’ is de bedachte oorzaaksvorm van ‘zinken’ en betekent dus ‘doen zinken’, zoals zetten = doen zitten en leggen = doen liggen].

torsie (v.) [<Latijn torsio], 1 wringing.

torso (m.; -s) [Italiaans], 1 romp, bovenlijf.

toss (m.) [Engels], 1 penningworp, opgooi.

tossen (onovergankelijk werkwoord), 1 penningwerpen.

totaal (bn.) [<Latijn totalis], 1 geheel, volledig, volstrekt.

totaal (o.; totalen), 1 het geheel van de afzonderlijke bedragen  »  samental.

totaal- (eerste lid in samenstellingen), 1 ter aanduiding dat het in het tweede lid genoemde een totaal betreft (totaalbedrag, totaalkolom)  »  samentals-, optel-; 2 ter aanduiding dat het in het tweede lid genoemde in zijn geheel bedoeld wordt (totaalbeeld, totaalweigeraar)  »  geheel-.

totalitair (bn.) [Frans], 1 almachtszinnig.

totalitarisme (o.) [Frans], 1 bepaald politiek stelsel dat volledige staatsmacht nastreeft  »  almachtszin [gevormd van het stromingen of bewegingen uitdrukkende achtervoegsel -zin]; 2 volgens zo'n stelsel geleid rijk  »  almachtsrijk.

totaliteit (v.) [<Frans totalité], 1 geheelheid.

toupet (m.; -s of -ten) [Frans, uit het Germaans], 1 haarstukje.

touringcar (m. & v.; -s) [<Engels touring car], 1 reiswagen, reisbus.

tournee (v.; -s) [<Frans tournée], 1 rondreis.

tourniquet (m.; -s) [Frans], 1 draaihek.

touroperator (m.; -s) [<Engels tour operator], 1 reisinrichter, reisagentschap.

toxicologie (v.), 1 vergifkunde.

toxicoloog (m.; toxicologen), 1 vergifkundige.

tra (o.; -s) [Frans], 1 baantekening, baanlijn.

traceren (overgankelijk werkwoord) [<Frans tracer], 1 een tracé aangeven  »  aftekenen, uitzetten; 2 nasporen, opsporen.

trachee (v.; -ën), 1 (bij dieren) ademhalingsbuis, adembuis; 2 (bij planten) houtvat.

track (m.; -s) [Engels], 1 denkbeeldige lijn op een magneetband, magneetschijf of andere informatiedrager waarop informatie is vastgelegd  »  spoor.

tractie (v.) [<Frans traction], 1 aandrijving, trekking, voorttrekking.

tractor (m.; -s of -en) [Engels <Latijn tractor, van trahere (trekken)], 1 trekker.

traditie (v.; -s) [<Latijn traditio], 1 het overdragen van persoon op persoon of van generatie op generatie van geestelijk bezit en van cultuurgoederen  »  overlevering; 2 hetgeen overgegeven is van geslacht op geslacht, van een verhaal of van een gewoonte of gebruik  »  erfverhaal, erfgewoonte, erfgebruik.

traditioneel (bn.) [<Frans traditionnel], 1 overgeleverd, erfgebruikelijk, erfgewoontelijk.

tragedie (v.; -s of -tragediën) [<Frans tragédie <Latijn tragoedia <Grieks tragooidia, van tragos (bok) + ooidè (gezang)], 1 treurspel.

tragikomedie (v.; -s), 1 treurblijspel.

tragisch (bn.) [<Latijn tragicus (het treurspel betreffend, dramatisch) <Grieks tragikos], 1 van de aard van de tragedie  »  treurspelachtig; 2 treurig, droevig, bedroevend.

trailer (v.; -s) [Engels], 1 oplegger; 2 reeks fragmenten uit een film die in een volgend programma verwacht wordt, als aankondiging  »  voorprent.

trainen (overgankelijk en onovergankelijk werkwoord) [<Engels train], 1 (van dieren) africhten; 2 oefenen.

trainer (m.; -s) [Engels], 1 oefenmeester.

training (v.; -en) [Engels], 1 oefening.

trait d'union (o. & m.; traits d'union) [Frans], 1 koppelteken, verbindingsstreep; 2 bemiddelaar, tussenpersoon; 3 tussenschakel.

traject (o.; -en) [<Latijn traiectum], 1 wegvak [gevormd naar baanvak].

tralie (v.; -s of traliën) [<Frans treille <Latijn trichila (loofhut), dus oorspronkelijk 'latwerk van een prieel'], 1 spijl.

tram (m.; -s) [(1886) <Engels tram, verkorting van tram-car. Tram betekende oorspronkelijk 'spoor' en 'disselboom', en dit woord is waarschijnlijk ontleend aan het Middelnederduitse of Middelnederlandse trame (balk).], 1 straatspoor, straatspoorwagen.

trampoline (v.; -s) [Italiaans, uit een Germaanse taal], 1 springmat.

trance (v.; -s) [Engels <Frans transe], 1 geestvervoering; 2 extase  »  verrukking, vervoering.

trancheren (overgankelijk werkwoord) [<Frans trancher], 1 voorsnijden.

tranquillizer (m.; -s) [Engels], 1 zenuwstiller.

transactie (v.; -s) [<Frans transaction], 1 schikking, dading; 2 handelsovereenkomst.

transceiver (m.; -s) [Engels, samentrekking van transmitter (uitzender) + receiver (ontvanger)], 1 zender-ontvanger, zendontvanger.

transcendent (bn.) [<Latijn transcendens], 1 bovenzinnelijk, bovenzintuiglijk, buitenzintuiglijk.

transcriptie (v.; -s) [<Frans transcription], 1 weergeving van letters of tekens uit een bepaald stelsel in die van een ander stelsel  »  tekenweergeving.

transfer (m. & o.; -s) [Engels, van Latijn transferre (overdragen)], 1 overdracht.

transformator (m.; -s) [gevormd van Latijn transformare], 1 spanningssteller.

transfusie (v.; -s) [<Latijn transfusio], 1 overgieting, overtapping.

transistor (m.; -s) [Engels, gevormd van Engels transfer (overdrager) + resistor (weerstand)], 1 kristalversterker.

transitief (bn.) [<Frans transitif], 1 (van werkwoorden) met een lijdend voorwerp samengaand  »  overgankelijk; 2 (wiskunde) overdraagbaar.

transmissie (v.; -s) [<Frans transmission], 1 overbrenging; 2 (in het bijzonder) drijfwerk.

transparant (bn.) [<Frans transparent], 1 doorzichtig; doorschijnend.

transparantie (v.; -s) [<Frans transparence], 1 doorzichtigheid; doorschijnendheid.

transpiratie (v.) [<Frans transpiration], 1 uitwaseming, zweet.

transpireren (onovergankelijk werkwoord) [<Frans transpirer], 1 uitwasemen, zweten.

transplantatie (v.; -s) [<Frans transplantation], 1 overplanting.

transplanteren (overgankelijk werkwoord) [<Frans transplanter], 1 overplanten.

transport (o.; -en) [Frans], 1 vervoer.

transporteren (overgankelijk werkwoord) [<Frans transporter], 1 vervoeren.

transseksualiteit (v.), 1 overgeslachtelijkheid.

transseksueel (bn.), 1 overgeslachtelijk.

transversaal (bn.) [<Latijn transversalis], 1 dwars, dwarsstaand, dwarsgericht; 2 zijdelings.

trapeze (v.; -s) [<Frans trapèze], 1 zweefrek.

trapezium (o.; trapezia) [Latijn], 1 vierhoek waarvan twee zijden evenwijdig lopen  »  geer, geervlak [geren = schuin toelopen (van een stuk land); geer = schuin toelopend stuk land, schuin toelopende lap stof, in de vorm van een trapezium].

trauma (v.; -'s of -ta) [Grieks (wond)], 1 (in het algemeen) wond; 2 (in het bijzonder) zielswond.

trein (m. of v.; -en) [<Frans train, uiteindelijk van Latijn trahere (trekken)], 1 spoortrein  »  getog (o.; getogen) [Middelnederlands getoch, 'dat wat voortgetrokken wordt', 'sleep karren voortgetrokken door dieren', van tiën ('tijgen', trekken)].

trema (o.; -'s) [<Frans tréma <Grieks trèma (gat, opening)], 1 deelteken.

triangel (m.; -s) [<Frans triangle + <Latijn triangulum (driehoek)], 1 driehoek; 2 (muziek) driehoek, driehoektingel.

triangulair (bn.) [<Frans triangulaire], 1 driehoekig.

triangulatie (v.), 1 driehoeksmeting.

Triangulum [Latijn (driehoek)], 1 (sterrenkunde) naam van een sterrenbeeld  »  Driehoek.

Triangulum australe [Latijn (zuidelijke driehoek)], 1 (sterrenkunde) naam van een sterrenbeeld  »  Zuiderdriehoek.

triarchie (v.; -ën), 1 driemanschap.

triatlon (m. & o.; -s) [naar analogie van pentatlon gevormd van tri- (drie)], 1 driekamp.

tribunaal (o.; tribunalen) [<Frans tribunal <Latijn tribunal (tribune), waarop de tribunen en andere ambtenaren zaten om recht te spreken)], 1 rechtstoel.

tribune (v.; -s) [Frans], 1 (in België) spreekstoel, spreekgestoelte; 2 schouwgestoelte.

tribuun (m.; tribunen) [<Latijn tribunus, van tribus (wijk)], 1 oudromeinse gezagsdrager  »  gemeensman.

triëder (m.; -s), 1 drievlak.

triest (bn.) [<Frans triste], 1 treurig, droevig.

trigonaal (bn.) [gevormd van Grieks trigoonon (driehoek)], 1 driehoekig.

trigonelline (v.), 1 bepaald alkaloïde (bitterstof) uit Trigonella (hoornklaver)  »  hoornklaverbitter.

trigonometrie (v.), 1 driehoeksmeting.

trilogie (v.; -ën) [<Grieks trilogia], 1 drieboek, driewerk.

triniteit (v.) [<Latijn trinitas], 1 drieëenheid.

trio (o.; 's) [Italiaans], 1 muziek- of zangstuk voor drie partijen; drie personen die een muziek- of zangstuk uitvoeren  »  driezang, driespel; 2 drietal.

triomf (m.; -en) [<Latijn triumphus], 1 overwinning, zege.

triomfantelijk (bn.), 1 zegevierend, zegepralend.

triomferen (onovergankelijk werkwoord), 1 zegevieren, zegepralen.

triptiek (v.; -en) [<Frans triptyque <Grieks triptuchos], 1 drieluik.

trombocyt (m.; -en) [gevormd van Grieks thrombos (geronnen bloed) + kutos (holte, cel)], 1 bloedplaatje.

trombone (v.; -s) [Italiaans], 1 schuiftrompet.

tropen (mv.) [<Grieks tropoi], 1 keerkringen; 2 keerkringslanden.

tropisch (bn.) [<Grieks tropikos], 1 keerkringlijk.

troposfeer (v.), 1 weerzwerk [zwerk is het algemene achtervoegsel voor het aanduiden van lagen van de dampkring].

trottoir (o.; -s) [Frans], 1 stoep.

truc (m.; -s of truken) [Oudfrans <Provençaals truc], 1 treek (m.) [een gewestelijk woord voor 'list' of 'kunstgreep'].

truck (m.; -s) [Engels. <Latijn trochus (wiel)], 1 vrachtwagen.

truffel (v.; -s) [<Frans truffe], 1 aardzwam.

tseetseevlieg (v.; -en) [Bantoewoord], 1 slaapvlieg.

T-shirt (o.; -s) [Engels], 1 T-hemd, T-trui(tje).

tsoenami (m.; 's) [Japans, van de woorden voor ‘haven’ en ‘golf’], 1 vloedgolf.

tube (v.; -s of -n) [Frans], 1 knijpkoker, knijpkolf.

tuberculose (v.) [Frans <Latijn tuberculosis, van Latijn tuberculum (knobbeltje, gezwelletje), naar de in de longen gevormde gezwelletjes], 1 tering, (in het bijzonder) longtering.

tulband (m.; -en) [<Turks tulbend <Perzisch dulband], 1 bepaald hoofddeksel  »  wrong [reeds bestaand woord].

tumor (m.; -s of tumoren) [Latijn], 1 gezwel.

tumult (o.; -en) [<Frans tumulte of Latijn tumultus], 1 beroering, opschudding.

tune (m.; -s) [Engels <Frans ton (toon)], 1 herkenningsmelodie  »  kenwijs.

tunen (overgankelijk werkwoord) [<Engels tune], 1 afstellen, afstemmen.

tunnel (m.; -s) [Engels <Frans tonel], 1 molweg, duikweg.

turbine (v.; -s) [Frans <Latijn turbo (stuwkracht)], 1 stuwrad.

turbulent (bn.) [Frans of Latijn turbulentus], 1 wervelend, onstuimig.

turbulentie (v.; -s), 1 onstuimigheid; 2 werveling, luchtwerveling.

turgor (m.) [Latijn] 1 vochtdruk, slijmdruk.

tutoyeren (overgankelijk werkwoord) [<Frans tutoyer], 1 dudijnen.

tyfoon (m.; -s) [<Engels typhoon <Japans tai fu (de woorden voor ‘hoogvlakte’ en ‘wind’)], 1 wervelstorm.

typefout (v.; -en), mistik.

typen (werkwoord) [<Engels type], 1 tikken.

typeren (overgankelijk werkwoord), 1 kenschetsen.

typisch (bn.), 1 kenmerkend, kenschetsend; 2 eigenaardig, merkwaardig.

typografie (v.) [<Frans typographie, gevormd van Grieks tupos (slag, letterafdruk) + graphein (schrijven)], 1 boekdrukkunst.

Terug naar BTL Thuisblad Terug naar Inhoudsopgave