maart (m.; geen meervoud) [<Latijn Mensis Martis, maand van Mars, oorspronkelijk god van de lente], 1 lentemaand.
machine (v.; -s) [Frans <Latijn machina <Grieks mechane], 1 werktuig, getouw [het laatste woord had vroeger een meer algemene betekenis; van touwen (maken, vervaardigen)].
machinist (m.; -en) [<Frans machiniste], 1 (in het algemeen) iemand die een machine bedient » getouwvoerder; 2 (in het bijzonder) iemand die een trein bedient » getogvoerder [zie trein].
magazijn (o.; -en) [<Frans magasin, uit het Arabisch], 1 pakhuis, opslagplaats, geberg (o.) [het laatste woord is een voortzetting van het Oudnederlandse woord ‘gibergi’]; 2 opslagplaats voor wapens » kruithuis, tuighuis; 3 ruimte in een geweer of pistool » geberg [zie onder 1].
magneet (m.; magneten) [<Oudfrans magnete of Latijn magnes <Grieks Magnètis (van Magnesia), waar magnetisch erts gevonden werd], 1 zeilsteen, zeilijzer, toogsteen [zeilsteen en zeilijzer zijn reeds bestaande woorden; togesteen was het Middelnederlandse woord, afgeleid van het werkwoord togen = slepen, trekken].
magnesium (o.), zie het onderwerpblad scheikunde.
magnetisch (bn.), 1 zeilsteenkrachtig, zeilsteens, toogkrachtig [zie magneet].
magnetisme (o.), 1 zeilsteenkracht, toogkracht [zie magneet].
magnetron (m.; -s) [gevormd van magneet + elektron], 1 magnetronoven » golfoven, straaloven.
magnolia (v.; -’s) [genoemd naar Pierre Magnol], 1 beverboom [deze naam werd vroeger aan een bepaalde soort magnolia gegeven, omdat men dacht dat de bever de schors van deze boom at].
mainport (m.; -s) [Engels], 1 hoofdhaven.
mais (m.) [<Spaans maíz], 1 kolfkoren.
malaria (v.) [Italiaans, samengetrokken uit mala aria (slechte lucht)], 1 moeraskoorts.
maltose (v.) [gevormd van Frans malt (mout) + -ose], 1 moutsuiker.
mammoet (m.; -en of -s) [<Russisch mamont], 1 oerelp [voor elp zie olifant].
mandaat (o.; mandaten) [<Latijn mandatum], 1 lastgeving, beheet (o.) [Middelnederlands].
manege (v.; -s) [<Frans manège <Italiaans maneggio, van maneggiare (beheersen, in toom houden)], 1 rosgaard.
mangaan (o.), zie het onderwerpblad scheikunde.
maraboe (m.; -s) [<Frans marabout <Portugees marabuto <murabit], 1 bepaalde soort ooievaar » aasuiver, gieruiver [een kenmerk van deze uiver (ooievaar) is dat hij aas eet].
marechaussee (v.) [<Frans maréchaussée, van maréchal (maarschalk) <Oudnederlands marhskalk (maarschalk, letterlijk: paardenknecht)], 1 rijkswacht.
marge (v.; -s) [Frans], 1 witte rand naast tekst op een bladzijde » kantlijn, bladmark [het laatste woord van het verouderde mark = grens, waarmee het woord marge Indogermaans verwant is]; 2 speelruimte, speling.
margriet (v.; -en) [<Frans marguerite], 1 witte ganzebloem » grote madelief, wambuisknoop.
marihuana (v. & o.) [Mexicaans-Spaans, samentrekking van Maria en Juana, twee veel voorkomende vrouwennamen, vanwege de seksuele implicaties van het marihuanagebruik], 1 genotmiddel uit gedroogde plantedelen van de hennepplant » hennephooi.
markies (m.; markiezen), markiezin (v.; markiezinnen) [<Frans marquise, gevormd van marche (grens), dat weer van het Germaanse woord ‘mark’ komt (zie ook grens en limiet)], 1 markgraaf, markgravin.
markizaat (o.; markizaten) [<Frans marquisat], 1 markgraafschap.
marter (m.; -s) [<Frans martre, dat echter weer uit een Germaans woord komt: Frankisch *marþor], 1 marder [de voortzetting van het oorspronkelijke Germaanse woord, zoals dit zich in het Nederlands zou hebben ontwikkeld zonder invloed van het Franse leenwoord].
masker (o.; -s) [<Frans masque, uiteindelijk uit het Arabisch], 1 mom, grijm [beide verouderde woorden; vergelijk voor het eerste het werkwoord ‘vermommen’, voor het tweede de woorden grimas en oude eigennamen als ‘Izegrim’.]
massa (v.; -’s) [Latijn (klomp) <Grieks maza (deeg)], 1 (natuurkunde) zwaarte; 2 groot aantal » menigte, drom.
materiaal (o.) [<Middeleeuws Latijn materialis], 1 timmer (o.) [een reeds bestaand maar verouderd woord met als betekenissen 'gebouw, kamer (vergelijk Hoogduits Zimmer), bouwmateriaal, bouwhout', ook Engels timber; het werkwoord timmeren is hiervan afgeleid].
mathematica (v.) [Latijn <Grieks mathèmatikè technè], 1 wiskunde.
matse (m.; -s) [Jiddisch <Hebreeuws matstsaa], 1 vlade [reeds bestaand woord].
maximaal, 1 (bn.) hoogste, (als voorvoegsel) hoogst(e)-, meest(e)-; 2 (bw.) ten hoogste, ten meeste.
maximaliseren (ww.), 1 vermeesten [naar het voorbeeld van vermeerderen].
maximum (o.; maxima) [Latijn], 1 hoogste, hoogstwaarde, meestwaarde; 2 (in samenstellingen) hoogst(e)-, meest(e)-.
mayonaise (v.; -s) [<Frans mayonnaise], 1 dooierdoop [voor ‘doop’ zie saus].
mechanica (v.) [<Grieks mèchanikè technè], 1 werktuigkunde.
mechanicus (m.; mechanici), werktuigkundige.
mechaniek (v. en o.; -en) [<Frans mécanique], 1 gangwerk, gaanwerk, drijfwerk.
medaille (v.; -s) [<Frans médaille <Italiaans medaglia], 1 erepenning, gedenkpenning.
mediaan (v.; medianen) [<Latijn medianus (middelste)], 1 (meetkunde) zwaartelijn; 2 middelste waarneming van een gerangschikte reeks getallen » middental, middeltal; 3 (statistiek) kansdeellijn.
mediaevistiek (v.) [afgeleid van modern Latijn medium aevum (middeleeuwen)], 1 middeleeuwenkunde.
medicijn (o. of v.; -en) [<Latijn medicina], 1 geneesmiddel, heelmiddel, heelstof, heelst.
medicijnen (mv.), 1 geneeskunde.
medisch (bn.), 1 geneeskundig.
medium (o.; media) [Latijn, 'het midden'], 1 natuurwetenschappen: stof of omgeving waarin zich bepaalde verschijnselen voordoen, waarin stralingen zich voortbewegen, waarin cellen zich voortplanten » middenstof; 2 esoterie, spiritisme: persoon die boodschappen uit andere dimensies kan doorgeven » middenbode; 3 informatiekunde: drager voor het opslaan van gegevens, zoals een cd » gegevensdrager; (meestal in het meervoud) grootschalige overbrenger van informatie zoals kranten, tijdschriften, televisie, internet » ombode [van om- (rondom) en bode (hij die een boodschap overbrengt)].
medium (bn.) [Engels], 1 middelgroot, gemaat [Middelnederlands].
meeting (v.; -s) [Engels], 1 moet (de of het; -en) [Een oud woord voor samenkomst, verwant met het Engelse meet en meeting, dat nog bestaat in tegemoet. Vergelijk ook de Entmoet in Tolkiens ‘In de ban van de ring’. Zie ook conferentie.]
mei (m.; geen meervoud) [<Latijn Mensis Maius, maand van Maius, een Italische god], 1 bloeimaand.
meiose (v.) [van Grieks meioosis], 1 halveerdeling.
membraan (o. en v.; membranen) [<Frans membrane], 1 vlies.
meniscus (m.; -sen of menisci) [Latijn, gevormd van Grieks mèniskos (maantje)], 1 lens in de vorm van een maansikkel geslepen » maanglas; 2 bepaalde kraakbeenschijf » maanschijf, sikkelschijf.
menora (m.; -’s) [Hebreeuws], 1 wijluchter [van ‘wij-’ = heilig].
Mensa, zie het onderwerpblad sterrenkunde.
menstruatie (v.) [<Latijn menstruata (menstruatie), van mensis (maand)], 1 maandstonden, maandvloeiing.
mentaal (bn.) [<Frans mental], 1 geestelijk.
menthol (m.) [van Latijn mentha (kruizemunt) + oleum (olie)], 1 muntgeest [(wijn)geest = alcohol].
mentor (m.; -s of -en) [Griekse eigennaam], 1 maagtog (m.; -en) [Oudnederlands, Middelnederlands maghetoghe, van mage (jongeman; verwant met 'maagd') en tog van tijgen (trekken, leiden); magetoge betekende dus: opvoeder of leider van een jongeman. Vergelijk het woord hertog van heer (leger), dus 'legerleider'.]
menu (o.; -s) [Frans, als bn. (fijn, klein), dus eigenlijk een gedailleerde specificatie], 1 spijslijst, spijskaart; 2 op het beeldscherm weergegeven lijst met keuzemogelijkheden » kieslijst.
merel (m. en v.; -s) [<Latijn merula], 1 drossel, gieteling [reeds bestaande of uitgestorven woorden voor merel of lijster].
meridiaan (m.; meridianen) [<Latijn meridianus (middag-)], 1 lengtelijn, middaglijn.
meson (o.; mesonen [van Grieks mesos (midden)], 1 middendeeltje.
mesosfeer (v.) [gevormd van Grieks mesos (midden) + sfeer], 1 middenzwerk [zwerk is het algemene achtervoegsel voor het aanduiden van lagen van de dampkring].
Mesolithicum (o.) [van Grieks mesos (midden) en lithos (steen)], 1 Middensteentijd.
Mesozoïcum (o.) [van Grieks mesos (midden) en zooiè (leven)], 1 Middenlevenstijd.
metaal (o.; metalen) [<Frans métal <Latijn metallum (mijn, erts, metaal) <Grieks metallon (mijn)], 1 eer (onzijdig) [Middelnederlands, verwant met Germaanse woorden als Engels ore].
metafysica (v.) [<Grieks], 1 overnatuurkunde, bovennatuurkunde [beide reeds bestaande woorden].
metafysisch (bn.), 1 bovennatuurlijk, bovenzinnelijk.
meteoor (m.; meteoren) [<Frans météore <Latijn meteora <Grieks meteooron (omhooggetild, hoog in de lucht)], 1 vallende ster.
meteoriet (m.), 1 hemelsteen.
meteorologie (v.) [<Frans météorologie <Grieks meteoorologia (van meteoora = verschijnselen in de lucht)], 1 weerkunde.
meteorologisch (bn.), 1 weerkundig.
meteoroloog (m.; meteorologen), 1 weerkundige.
methode (v.; -n of -s) [<Frans méthode <Grieks methodos], 1 werkwijze, handelwijze; 2 leerwijze; leerboek.
metro (m.; -'s) [Frans, verkort uit chemin de fer métropolitain (hoofdstedelijke spoorweg)], 1 ondergrondse, molspoor, moltrein.
metrostation (o.; -s), 1 molspoorhof [zie ook station].
metrum (o.; -s of metra) [Latijn <Grieks metron], 1 maatval.
microscoop (m.; microscopen) [gevormd van Grieks mikros (klein) + skopein (kijken)], 1 kleinkijker.
Microscopium, zie het onderwerpblad sterrenkunde.
migrant (m.; -en), 1 landverhuizer.
migratie (v.) [<Latijn migratio (het trekken)], 1 (in het algemeen) trek, verhuizing; 2 (in het bijzonder) het verhuizen naar een ander land » landverhuizing.
migreren (ww.), 1 trekken, verhuizen; 2 (in het bijzonder) » landverhuizen.
militair (bn.) [<Frans militaire], 1 krijgsmatig.
militarisme (o.) [Frans], 1 krijgszin, krijgsstreven.
militarist (m.; -en), 1 krijgsgezinde, krijgsstrever.
militaristisch (bn.), 1 krijgsgezind, krijgsstrevend.
milieu (o.; -s) [Frans, van mi- (midden) + lieu (plaats)], 1 maatschappelijke omgeving; leefomgeving » leefkring, levenskring.
milkshake (m.; -s) [Engels], 1 melkschommel [Afrikaans].
mineraal (o.; mineralen) [<Frans minéral, van Latijn minera (mijn)], 1 delfstof; 2 aardstof.
mineralogie (v.), 1 delfstofkunde.
minimaal, 1 (bn.) laagste, (als voorvoegsel) laagst(e)-, minst(e)-; 2 (bw.) ten laagste, ten minste.
minimaliseren (ww.), 1 verminsten [naar het voorbeeld van verminderen].
minimum (o.; minima) [Latijn], 1 laagste, laagstwaarde, minstwaarde; 2 (in samenstellingen) laagst(e)-, minst(e)-.
minister (m.; s) [<Frans ministre <Latijn minister (dienaar, helper), van minor (kleiner), zoals meester van magis (groter)], 1 hoofd van een departement van algemeen landsbestuur » bewindsman, bewindsvrouw [vergelijk ook premier en kabinet].
ministerie (o.; -s) [<Frans ministère], 1 departement van algemeen landsbestuur, gebouw daarvan » bewindshof.
minuut (v.; minuten) [<Frans minute <Latijn minuta], 1 zestigste deel van een uur » stond [reeds bestaand, verouderd woord voor 'onbepaalde, korte tijd'].
mismanagement (o.) [Engels], 1 wanbeheer, wanbeleid.
mitochondrium (o.; mitochondria of mitochondriën) [gevormd van Grieks mitos (draad) + chondros (korrel)], 1 celorganel dat zorgt voor de energielevering in de cel » krachtkorrel.
mitose (v.) [van Grieks mitos (draad)], 1 celdeling, geheeldeling.
mitrailleur (m.; -s) [Frans, van mitraille (schroot)], 1 snelvuurgeweer.
mobiel (bn.) [<Frans mobile], 1 beweeglijk; 2 verplaatsbaar; 3 geschikt om uit te trekken (mobiele eenheid) » marsvaardig; 4 geschikt om mee te nemen (mobiele telefoon) » wandel-, wandelbaar.
mode (v.) [Frans], 1 tijdelijk en voorbijgaand gebruik, oorspronkelijk in de kleding » tooi.
model (o.; -len) [<Frans modèle], 1 mal, voorbeeld dat een kunstenaar maakt of gebruikt » leest; 2 iemand die voor een kunstenaar of fotograaf poseert of kleding tentoonstelt » tentoonstaander; 3 nabootsing op kleine schaal » schaalbeeld.
model- (als eerste lid in samengestelde zaakwoorden), 1 ter aanduiding dat het in het tweede lid genoemde voorbeeldig, ideaal is; ter aanduiding dat het in het tweede lid genoemde geheel gemaakt of ingericht is volgens de voorschriften, en daarom als voorbeeld kan dienen » leest-.
modulatie (v.; -s) [<Frans modulation], 1 stembuiging; 2 (muziek) toonbuiging; 3 (techniek) golfrichting [richting = 'het richten'; zie ook amplitudemodulatie en frequentiemodulatie].
modulator (m.) [Latijn], 1 een toestel dat een digitaal signaal omzet in een analoog » getal-golfrichter, golfrichter.
moduleren (overgankelijk en onovergankelijk ww.) [<Frans moduler], 1 stembuigen; 2 (muziek) toonbuigen; 3 (techniek) golfrichten.
moeflon (m.; -s) [<Frans mouflon <Italiaans muffolo], 1 steenschaap.
mohair (o.) [Engels <Frans mocayere], 1 angorawol » zijdewol [vergelijk angorageit].
molen (m.; -s) [<Latijn] 1 werktuig om bepaalde stoffen te vermalen » kweern (v.; -s of -en) [reeds bestaand woord].
molybdeen (o.), zie het onderwerpblad scheikunde.
mondiaal (bn.) [<Frans mondial], 1 wereldwijd.
monetair (bn.) [<Frans monétaire <Latijn moneta, naar de godin Iuno Moneta, in wier tempel geld werd geslagen], 1 penninklijk, penninglijk [Middelnederlands].
monitor (m.; -en) [Engels, van Latijn monitor, van monere (waarschuwen)], 1 weergavetoestel om aan te sluiten op een computer » beeldscherm; 2 geneeskundig toestel om iets te bewaken » bewaker, waarschuwer.
monitoren (ww.) [<Engels monitor, een Latijns woord van monere (waarschuwen)], 1 oogmerken [verouderd Nederlands woord voor 'bespeuren', 'opmerkzaam zijn op', 'acht slaan op'].
monnik (m.; -en) [<Latijn monachus <Grieks monachos (alleen)], 1 bedebroeder.
Monoceros, zie het onderwerpblad sterrenkunde.
monument (o.; -en) [<Latijn monumentum (aandenken, herinnering)], 1 standbeeld, bouwwerk of teken ter herdenking aan iets » gedenkteken; 2 behoudenswaardig overblijfsel van vroegere (bouw-)kunst, cultuur of nijverheid; tegenwoordig ook een voorwerp of oord van grote natuurlijke waarde » erfwaarde.
monumentaal (bn.), 1 erfwaardig.
morene (v.; -s of -n) [<Frans moraine], 1 gruiswal.
morfine (v.) [van de naam van de Griekse droomgod Morpheus], 1 bepaald alkaloïde (bitterstof) uit de papaver » maanbitter [‘maan’ is een oud woord voor papaver, vergelijk ‘maanzaad’].
moskee (v.; -ën) [<Frans mosquée, uiteindelijk van Arabisch masjid], 1 knielhuis.
motie (v.; -s) [<Engels motion <Latijn motio (beweging)], 1 voorslag [verouderd woord voor 'voorstel'].
motor (m.; -s of -en) [Latijn (beweger), van movere (heen en weer bewegen)], 1 krachttuig, drijftuig.
mountainbike (v.; -s) [Engels], 1 terreinfiets, bergfiets.
mozaïek (o.; -en) [<Frans mosaïque <Italiaans mosaico], 1 brokkelwerk; 2 (in samenstellingen) brokkel- (bijvoorbeeld brokkelbeeld, brokkelvloer, brokkeltegel).
multi-interpretabel (bn.), 1 meerduidbaar.
multiple choice (bn.) [Engels], 1 meerkeuze-.
multipurpose (bn.) [Engels], 1 meerdoelig.
multitasking (o.?) [Engels], 1 meertakigheid.
munt (v.; -en) [<Latijn moneta, naar de godin Iuno Moneta, in wier tempel geld werd geslagen], 1 geldstuk, penning; 2 huis waar geld wordt geslagen » geldhuis [Middelnederlands].
mus (v.; -sen) [<Latijn muscio, van musca (vlieg), dus vliegenvanger], 1 sperling [Middelnederlands].
Musca, zie het onderwerpblad sterrenkunde.
museum (o.; musea) [Latijn <Grieks mouseion], 1 kunsthof.
muur (m.; muren) [<Latijn murus], 1 wand, weeg, weig, weegt [‘weeg’ is het Middelnederlandse woord voor muur, ‘weegt’ en ‘weig’ zijn gewestelijke vormen hiervan, te gebruiken als bijvoorbeeld het meervoud ‘wegen’ bezwaar zou opleveren, zoals in stadsmuren - stadsweegten/stadsweigen].
muziek (v.) [<Frans musique <Latijn musica <Grieks mousike techne (de kunst der muzen)], 1 klankkunst, geklank [Middelnederlands].