echo (m.; -’s) [Latijn <Grieks èchoo], 1 galm, weergalm, weerklank; 2 echogram » galmbeeld.
echografie (v.) [van Grieks èchoo + graphein (schrijven)], 1 galmbeelding.
ecliptica (v.) [Latijn <Grieks ekleiptikos (van een verduistering), van ekleipsis], 1 zonneweg.
e-commerce (m.?) [Engels], 1 webhandel.
economy class (v.; -es) [Engels], 1 smalbeursklasse.
effect (o.; -en) [<Latijn effectum], 1 uitwerking.
effectief (bn.) [<Frans effectif], 1 doeltreffend.
effectiviteit (v.), 1 doeltreffendheid.
efficiency (v.) [Engels], 1 doelmatigheid.
efficiënt (bn.) [<Frans efficient], 1 doelmatig.
egaal (bn.) [<Frans égal], 1 effen.
egalisatie (v.), 1 gelijkmaking, vereffening.
egaliseren (overgankelijk ww.) [<Frans égaliser], 1 effenen, gelijkmaken, vereffenen.
elasticiteit (v.) [<Frans élasticité], 1 veerkracht, spankracht, rekbaarheid.
elastiek (o.; -en) [als bn. <Latijn (17de eeuws) elasticus <Grieks elastos], 1 band- of koordvormig stuk gummi » rekband (vaak in de verkleinvorm).
elastisch (bn.), 1 (in alle betekenissen) veerkrachtig, rekbaar.
eldorado (o.; -'s) [<Spaans el dorado (het vergulde (land))], zie dorado.
elect (m.; -en) [<Latijn electus (gekozene)], 1 gekorene [Middelnederlands].
elektricien (m.; -s) [<Frans électricien], 1 barnwerker [zie elektriciteit].
elektriciteit (v.) [<Engels electricity, gemaakt door Thomas Browne, afgeleid van het woord electron <Grieks èlektron (barnsteen), omdat al in de oudheid een elektrische kracht bij het wrijven van barnsteen is opgemerkt en beschreven], 1 (in alle betekenissen) barnsteenkracht, barnkracht [reeds bestaande, letterlijke vertalingen].
elektrisch (bn.), 1 barnkrachtig, barnsteenkrachtig [zie elektriciteit].
elektro- (voorvoegsel), 1 barn- [zie elektriciteit].
elektrode (v.; -s of -n), 1 stroomnaaf, barnnaaf [barn- betekent elektro- (zie elektriciteit), naaf = pool, dus elektrische pool; vergelijk ook anode en kathode].
elektromagneet (m.), 1 barntoogsteen, barnzeilsteen [voor barn- zie elektriciteit; zeilsteen is een reeds bestaand woord voor magneet, togesteen was het Middelnederlandse woord, van togen = slepen, trekken].
elektromagnetisch (bn.), 1 barntoogkrachtig [voor barn- zie elektriciteit; toogkracht = magnetisme, van Middelnederlands togesteen = magneet, van togen = slepen, trekken].
elektromagnetisme (o.), 1 barntoogkracht [voor barn- zie elektriciteit; toogkracht = magnetisme, van Middelnederlands togesteen = magneet, van togen = slepen, trekken].
elektron (o.; elektronen) [<Grieks èlektron (barnsteen)], 1 bepaald elementair deeltje » barndeeltje [zie elektriciteit].
elektronica (v.), 1 barndeeltjeskunde [zie elektron].
elektronisch (bn.), 1 barnmatig [zie elektriciteit].
elektrotechniek (v.), 1 barnkrachtkunde [zie elektriciteit]
element (o.; en) [<Frans élément of Latijn elementa (letters, grondstoffen)], 1 naar de oude opvatting ieder van de vier hoofdstoffen aarde, water, lucht en vuur, waaruit de stoffelijke wereld opgebouwd is » hoofdstof; 2 (scheikunde) benaming voor elk der enkelvoudige stoffen, die door scheikundige bewerkingen niet meer te ontleden zijn » hoofdstof; 3 bestanddeel, hoofdbestanddeel.
elementair (bn.) [<Frans élémentair], 1 hoofdstoffelijk.
elementair deeltje (o.), 1 gronddeeltje [aangezien elementaire deeltjes niet geacht werden zelf nog een inwendige opbouw te hebben uit andere deeltjes, werden ze beschouwd als grondslag van de materie].
baryonen, zwaardeeltjes
elektronen, barndeeltjes
fotonen, lichtdeeltjes
hadronen, sterke deeltjes
hyperonen, overdeeltjes
leptonen, lichtere deeltjes
mesonen, middendeeltjes
muonen, mudeeltje
neutronen, nevendeeltjes
nucleonen, kerndeeltjes
protonen, hoofddeeltjes
quarks, oerkorrels
elevatie (v.; -s) [<Frans élévation], 1 verheffing, verhevenheid, verheving.
elite (v.; -s) [<Frans élite], 1 keur, keurgroep.
ellips (v.; -en) [Latijn <Grieks elleipsis (het tekortschieten)], 1 (taalkunde) weglating; 2 (wiskunde) eiring, langrond [het laatste woord was in de zeventiende eeuw wel gebruikelijk, waarbij ‘rond’ (o.) een zelfstandig naamwoord was met als betekenis cirkel].
Elzas [Hoogduits, van ‘el’ (Oudhoogduits eli) = ‘elders, aan de andere zijde’ + zas, een afleiding van ‘zitten’, dus „zij die aan de andere zijde zitten / wonen”], 1 Elzate [de Middelnederlandse vorm].
email (o.) [<Frans émail, van een Germaans woord als ‘smelten’], 1 smeltglas.
e-mail (v.; -s) [Engels, verkorting van electronic mail], 1 systeem voor het op elektronische wijze (met name via het internet) verzenden van post; met dit systeem verzonden post » netpost, webpost; 2 een brief verzonden met dit systeem » netbrief, webbrief.
e-mailen (ww.) [<Engels email], 1 netschrijven, webschrijven.
emailleerder, emailleur (m.; -s), 1 smeltwerker.
emailleren (overgankelijk werkwoord), 1 versmeltglazen.
embryo (o.; -'s) [<Grieks embruon (een jong)], 1 kiem.
embryonaal (bn.), 1 kiemlijk.
emetine (v.), 1 bepaald alkaloïde (bitterstof) uit de Cephaëlis ipecacuanha (braakwortel) » braakwortelbitter.
emigrant (m.; -en) [<Frans émigrant], 1 uitwijkeling.
emigratie (v.) [<Latijn emigratio, van ex- (uit) + migrare (ergens heen trekken)], 1 uitwijking, uitverhuizing.
emigreren (ww.) [<Frans émigrer], 1 uitwijken, uitverhuizen.
empirisch (bn.) [van Latijn empiricus <Grieks empeirikos (ervaren)], 1 ondervindelijk.
empirisme (o.) [van Latijn empiricus <Grieks empeirikos (ervaren)], 1 ondervindingszin.
emulgator (m.; -en), 1 stof die het ontstaan van een emulsie bevordert of het uiteenvallen ervan vertraagt » vermelker.
emulsie (v.; -s) [<Frans émulsion], 1 vermelking, melkmengsel, schijnmengsel.
encryptie (v.) [<Engels encryption], 1 (computertaal) versleuteling.
encyclopedie (v.; -ën) [<Frans encyclopédie <Grieks egkuklopaideia], 1 verklarend woordenboek van alle kunsten en wetenschappen » alkundeboek; 2 woordenboek dat een bepaalde tak van wetenschap behandelt (bijv. 'medische encyclopedie') » vakwoordenboek, zaakwoordenboek.
endoplasmatisch reticulum (o.), 1 celslijmnet(werk), boedeslijmnet(werk).
energie (v.) [<Frans énergie <Grieks energeia, van ergon (werk)], 1 gewoud (o.) [Middelnederlandse bijvorm van 'geweld', met betekenissen als 'macht', 'kracht', 'sterkte'].
entertainer (m.; -s) [Engels], 1 vermakelaar.
entomologie (v.) [gevormd van Grieks entomos (kerfdier) + -logia (verhandeling)], 1 kerfdierkunde [zie insekt].
entomologisch (bn.), 1 kerfdierkundig.
entomoloog (m.; entomologen), 1 kerfdierkundige.
entrepot (o.; -s) [<Frans entrepôt], 1 stapelhuis.
enzym (o.; -en) [<Byzantijns-Grieks enzumos (gezuurd)], 1 giststof, gister.
epicentrum (o.) [Latijn], 1 bevingsbron.
epicycloïde (v.), 1 kromme lijn beschreven door een punt op de omtrek van een cirkel die over de buitenkant van een cirkel rolt » omwentelwielkromme [zie ook cycloïde en hypocycloïde].
epicykel, epicycle, epicyclus (m.; -s onderscheidenlijk epicycli) [<Frans épicycle <Grieks epikuklos], 1 cirkel waarvan het middelpunt zelf een cirkelbaan beschrijft » inrond [dit woord werd door Simon Stevin gebruikt, waarbij ‘rond’ een zelfstandig naamwoord is met de betekenis cirkel].
epistemologie (v.) [van het Griekse epistèmè (kennis) + -logie (kunde)], 1 kennisleer.
Equuleus, zie het onderwerpblad sterrenkunde.
ergotamine (v.) [van Frans ergot (moederkoren)], 1 bepaald alkaloïde uit het moederkoren » moederkorenbitter.
Eridanus, zie het onderwerpblad sterrenkunde.
erytrocyt (m.; -en) [gevormd van Grieks eruthros (rood) + kutos (holte, cel)], 1 rode bloedcel, rode bloedboede.
escalatie (v.; -s) [<Engels escalation, gevormd van escalator (roltrap), dus 'stapsgewijs omhoog gaan'], 1 omhoogtreding.
escaleren (ww.), 1 omhoogtreden.
eskader (o.; -s) [<Frans escadre], 1 smaldeel.
eskadron (o.; -s) [<Frans escadron], 1 afdeling ruiterij, (tegenwoordig) afdeling tanks » rit [een terugvorming van het woord ‘ritmeester’; een eskadron was oorspronkelijk een afdeling ruiterij onder het bevel van een ritmeester].
estafette (v.; -n of -s) [Frans <Italiaans stafetta], 1 wisselloop, afloswedren.
esthetica (v.) [van het Griekse aisthètikos], 1 schoonheidsleer.
estrade (v.; -n of -s) [Frans], 1 verhoogde plaats » verhoog (o.) [reeds bestaand woord].
etiket (o.; -ten) [<Frans estiquette, van Oudnederlands stikjan (stikken, steken, vaststeken); de oudste betekenis moet zijn geweest: 'iets wat vastgeprikt wordt], 1 stikmerk [samenstelling van het oorspronkelijke Oudnederlandse woord, eigenlijk: merkteken dat ergens op vastgeprikt wordt].
etnografie (v.) [van Grieks ethnos (volk) en grapho (schrijven)], 1 volksbeschrijving; 2 (diergeneeskunde) rassenbeschrijving, gediedsbeschrijving [zie ras].
etymologie (v.; -ën) [<Frans étymologie <Latijn etymologia <Byzantijns-Grieks etumologia, van etumon (het werkelijke, ware)], 1 tak van de taalwetenschap die de oorsprong en de geschiedenis van de woorden opspoort » woordherkomstkunde, woordafleidkunde; 2 afleiding van een bepaald woord » herkomst, woordherkomst.
etymologisch (bn.), 1 woordherkomstkundig.
etymoloog (m.; etymologen), 1 woordherkomstkundige.
eucalyptus (m.; -sen) [Frans, gevormd van Grieks eu (goed) + kaluptos (bedekt)], 1 gomboom; (in het bijzonder de Eucalyptus globulus) koortsboom [zo genoemd omdat de boom gebruikt werd om malaria (moeraskoorts) te verdrijven].
eufemisme (o.; -n) [gevormd van Grieks euphèmia (geluk voorspellende woorden)], 1 verbloeming, verbloemwoord.
euforie (v.) [van het Griekse euphoria], 1 wonne [reeds bestaand, doch zelden gebruikt woord, dat hiermee een verbijzonderde betekenis kan krijgen].
euforisch (bn.), 1 wonnig [reeds bestaand woord, zie boven].
eukaryoot (bn.) [van Grieks eu (goed) en karuon (noot, celkern)], 1 celkernhebbend, kernhebbend.
euthanaseren (overgankelijk ww.), 1 verlosdoden.
euthanasie (v.) [Frans <Grieks euthanasia (goede dood)], 1 verlosdoding.
evacuatie (v.; -s) [<Frans évacuation], 1 ontruiming.
evacueren (overgankelijk ww.) [<Frans évacuer], 1 (van gebouwen en gebieden) ontruimen; 2 (van personen) ontplaatsen.
evaluatie (v.) [<Frans évaluation], 1 waardeschatting, schatting; 2 beoordeling, waardering; 3 nawaardering.
evalueren (overgankelijk ww.) [<Frans évaluer], 1 schatten, beoordelen; 2 nawaarderen.
evangelie (o.; evangeliën of -s) [<Latijn euangelium <Grieks euaggelion (goede boodschap)], 1 heilmare [mare = bericht, boodschap].
evangelisch (bn.) [<Frans évangélique <Latijn euangelicus <Grieks euaggelikos], 1 heilmare-.
eventualiteit (v.; -en) [<Frans éventualité], 1 gebeurlijkheid.
eventueel [<Frans éventuel], 1 (bn.) kunnende gebeuren » mogelijk, gebeurlijk; 2 (bw.) in voorkomend geval » mogelijkerwijs, desgevallend.
evolueren (onovergankelijk ww.) [<Frans évoluer], 1 zich geleidelijk ontwikkelen » ontwentelen.
evolutie (v.; -s) [<Frans évolution of Latijn evolutio], 1 geleidelijke ontwikkeling, in het bijzonder die van het leven op aarde » ontwenteling.
evolutietheorie (v.), 1 afstammingsleer.
ex- (voorvoegsel) [Latijn], 1 gewezen, oud-.
excellentie (v.) [<Latijn excellentia (verhevenheid)], 1 verhevenheid, voortreffelijkheid.
excentriek (bn.) [<Frans excentrique], 1 uitmiddelpuntig; 2 buitenissig.
exceptioneel (bn.) [<Frans exceptionnel], 1 uitzonderlijk.
exces (o.; -sen) [<Frans excès of Latijn excessus], 1 buitensporigheid.
exclusief (bn.) [<Frans exclusif], 1 uitgesloten, uitsluitend.
excuseren (overgankelijk werkwoord) [<Frans excuser], 1 verontschuldigen, verschonen.
excuus (o.; excuses) [<Frans excuse], 1 verontschuldiging, verschoning.
ex-libris (o.; -sen of gelijk) [<Latijn ex libris (uit de boeken, de boekerij van )], 1 boekmerk.
expeditie (v.; -s) [<Frans expédition], 1 verzending; 2 wetenschappelijke onderzoekingstocht » onderzoekingstocht, vorstocht [van vorsen = wetenschappelijk onderzoeken]; 3 krijgsonderneming tegen een vijand » krijgstocht, heervaart [heer (o.) = leger].
experiment (o.; -en) [Oudfrans], 1 proefneming.
experimenteren (onovergankelijk ww.) [<Frans expérimenter], 1 proefnemen.
expert (m.; -s) [Frans], 1 deskundige.
expliciet (bn.) [<Frans explicite of Latijn explicitus], 1 uitdrukkelijk.
exploderen (onovergankelijk werkwoord) [<Frans exploser], 1 ontploffen.
exploitatie (v.) [<Frans exploitation], 1 uitbating; 2 uitbuiting.
exploiteren (overgankelijk werkwoord) [<Frans exploiter], 1 uitbaten; 2 uitbuiten.
explosie (v.; -s) [<Frans explosion], 1 ontploffing.
explosief, 1 (o.; explosieven) springstof, plofstof; 2 (m.) (taalkunde) plofklank.
exponent (m.; -en) [<Latijn exponens], 1 machtsaanwijzer, machttal.
export (m.; -en) [Engels], 1 uitvoer, uitvoerhandel.
exporteren (overgankelijk werkwoord) [<Frans exporter], 1 uitvoeren.
expositie (v.; -s) [<Frans exposition], 1 tentoonstelling.
expres (bw.) [<Frans exprès], 1 opzettelijk.
expresse (m.; -n), 1 ijlbode.
expressie (v.; -s) [<Frans expression], 1 uitdrukking.
expressionisme (o.) [Frans], 1 uitdrukkingskunst.
expressionist (m.; -en), 1 uitdrukkingskunstenaar.
extern (bn.) [<Frans externe], 1 uitwonend; 2 uitwendig.
extract (o.; -en) [<Latijn extractum], 1 uittreksel, aftreksel.