BTL

DE BOND TEGEN LEENWOORDEN

Waarom BTL?
Woordenboek
Webschakels
Stuur ons netpost

Het BTL vertaalwoordenboek
De boekstaaf B


baai (v./m.; -en) [<Frans baie <bayer (gapen)], 1 ronde inham van de zee in het land  »  zeearm, (zee-)boezem, wik [het laatste woord is een reeds bestaand woord, afgeleid van het werkwoord wijken, dus een wijkplaats voor schepen, en komt ook voor in het Engels wich (Norwich) en het IJslands vík (Reykjavík)].

baby (m.; -’s) [Engels, ~ to babble (babbelen)], 1 zuigeling, boreling.

babyboom (m.; -s) [<Engels baby boom], 1 geboortengolf.

babysit(ter) (m.; -s) [Engels], 1 kinderoppas, wiegewacht.

bacil (m.; -len) [<Latijn bacillum (stokje)], 1 staafsplijtzwam [voor herkomst zie bacterie].

backhand (m.; -s) [Engels], 1 achterhand (-slag).

back-up (m.; -s) [Engels], 1 (computers) reservekopie  »  noodkopie, noodnamaal [namalen = kopiëren, van malen = schilderen, dus eigenlijk naschilderen].

bacterie (v.; bacteriën) [door de Duitse onderzoeker Christian Gottfried Ehrenberg (1785-1816) afgeleid van het Griekse baktèrion (stok), naar de staafvorm], 1 splijtzwam [een reeds bestaand woord, eigenlijk de vertaling van schizomycetes (Grieks schizomuketes), waarbij men de bacteriën placht in te delen].

badminton (o.; geen mv.) [Engels, genoemd naar de burcht van de hertog van Beaufort in Gloucestershire], 1 pluimbal, vederbal.

bagage (v.; -s) [(1666) <Frans <Middellatijn bagagium < baga (zak)], 1 reisgoed, bepakking.

bagatel (v.; -len) [<Frans bagatelle (1548) <Italiaans bagatella (kleinigheid) <Latijn baca (bes)], 1 wissewasje.

bagatelliseren (overgankelijk ww.), 1 verwissewassen, veronbenulligen.

baguette (m.; -s) [Frans (stokje) <Italiaans baccheta], 1 stokbrood; 2 langwerpig rechthoekig geslepen stukje edelsteen  »  stokbroodsteen (-tje).

baisse (v.; -s) [Frans], 1 prijsdaling  »  waardijdaling.

bajonet (v.; -s) [1682 <Frans baïonette, naar de stad Bayonne, waar deze wapens oorspronkelijk werden gemaakt], 1 geweerdolk.

bal (o.; -s) [1643 <Frans bal (dans) van baller (dansen) <Latijn ballare (dansen) < Grieks ballizein (dansen) van ballein (werpen)], 1 danspartij, dansfeest  »  danshoogtijd.

balanceren [<Frans balancer], 1 (onovergankelijk ww.) zich in evenwicht houden  »  zich verevenwichtigen; 2 (onovergankelijk ww.) besluiteloos zijn  »  wankelen, weifelen; 3 (overgankelijk ww.) ‘uitbalanceren’  »  uitwegen.

balans (v.; -en) [<Latijn bilanx (van bi (twee) + lanx (schaal), dus weegschaal met twee schalen)], 1 weegschaal; 2 evenwicht; 3 (handelsrekenen) waag.

baldakijn (o./m.; -en/-s) [<Frans baldaquin <Italiaans baldacchino, een stof uit Baldac (Bagdad)], 1 troonhemel, verhemelsel.

balein (o.; geen mv., stofnaam) [<Frans baleine <Latijn ballaena < Grieks phallaina], 1 walvisbaard, walbaard.

balie (v.; -s) [<Frans bail(l)e (slagboom) <Latijn baculum (stok)], 1 leuning, borstwering; 2 toonbank; 3 de gezamenlijke advocaten  »  voorspraakstand, raadsliedenstand.

banket (o.; -ten) [<Frans banquet (bankje), dat weer afkomstig is uit het Germaans], 1 feestelijke maaltijd  »  gastmaal.

ballade (v.; -n/-s) [Frans (danslied) <Oudprovençaals balada ((dans)lied), zie bal], 1 bepaald episch dichtstuk  »  dansdicht; 2 bepaald muziekstuk  »  danslied.

ballet (o.; -ten) [(1672) van Frans ballet (1578) <Italiaans balletto, een verkleinvorm van bal (zie bal)], 1 schoondans; 2 de gezamenlijke schoondansers  »  schoondansschare.

ballistiek (v.; geen mv.) [<Latijn ballista (oorlogswerptuig) <Grieks ballein (werpen)], 1 leer van de banen die niet-geleide projectielen in de lucht beschrijven  »  werptuigleer, werpwapenleer; 2 theorie van de werking van vuurwapens  »  vuurwapenleer.

ballistisch (bn.) 1 werptuigleerlijk, werpwapenleerlijk.

balpen (v.; -nen) [<Engels ball-pen], 1 kogelveder.

balsem (m.; -s) [<Latijn balsamum <Grieks balsamon], 1 harszalf.

balustrade (v.; -n/-s) [Frans <Italiaans balaustrata], 1 hekwerk, borstwering.

bar (m./v.; -s) [Engels <Frans barre (stang)], 1 toonbank, toog.

barak (v.; -ken) [(1701) <Frans baraque <Spaans barraca (hut van lemen stenen)], 1 keet.

barbaar (m.; barbaren) [(±1475) <Frans barbare <Latijn barbarus <Grieks barbaros], 1 vreemdeling; 2 onbeschaafde; 3 wreedaard.

barbaars (bn.), 1 onbeschaafd, zedenbrekend.

barbarisme (o.; -n), 1 vreemdvorming.

barbecue (m.; -s) [Engels <Spaans barbacoa, uit een indianentaal], 1 vleesrooster, braai.

bariet (o.; geen meervoud, stofnaam) [door de Zweedse scheikundige Karl Wilhelm Scheele gevormd van Grieks barus (zwaar)], 1 zwaarspaat.

bariton (m.; -s) [Hoogduits <Italiaans baritono <Grieks barutonos (zwaar klinkend)], 1 bepaalde mannenstem  »  zwaarstem; 2 bepaald blaasinstrument  »  zwaarhoorn.

barium (o.; geen meervoud, stofnaam) [gevormd van bariet], 1 zie het onderwerpblad scheikunde.

barograaf (m.; barografen) [van Grieks baros (zwaarte) + graphoo (schrijven)], 1 luchtdrukschrijver.

barogram (o.; -men), 1 luchtdrukschrift, luchtdrukbeeld.

barok (v. & o.; geen meervoud) [<Hoogduits barock <Frans baroque (1531) <Portugees barroco (onregelmatig (van een parel))], 1 overdaadkunst.

barometer (m.; -s) [van Grieks barus (zwaar)], 1 luchtdrukmeter.

baron (m.; -nen) [Frans <Oudhoogduits of Frankisch baro (strijdbaar man)], 1 vrijheer.

barones (v.; -sen), 1 vrijvrouw (-e).

baronie (v.; -ën), 1 vrijheerlijkheid.

barricade (v.; -n of -s) [(1849) <Frans barricade (1570) van barriquer, dit is de weg versperren met barriques (tonnen)], 1 wegversperring.

barrière (v.; -s) [(1715) <Frans barrière <Galloromaans barra (versperrende balk)], 1 versperring, belemmering.

baryon (o.; -en) [van Grieks barus (zwaar)], 1 zwaardeeltje.

bas (v.; -sen) [(1657) <Italiaans basso <Latijn bassus (laag)], 1 laagstem.

basalt (o.; geen meervoud, stofnaam) [(1778) <Frans basalte (1581) <Latijn basaltes, van een Palestijnse plaatsnaam], 1 zuilsteen [vanwege de zeszijdige zuilvormige gedaante waarin dit stollingsgesteente wordt aangetroffen].

bascule (v.; -s) [Frans, oorspronkelijk bacule (wip), van battre (slaan) + cul (achterwerk)], 1 brugbalans  »  brugwaag; 2 bruggewip.

base (v.; -n) [zie basis], 1 loog, loogstof.

baseball (o.; geen meervoud) [Engels], 1 honkbal.

baseline (m.; -s) [<Engels base line], 1 grondlijn.

basement (o.; -en), 1 grondstuk voor beelden en zuilen  »  voetstuk, zuilvoet.

baseren (overgankelijk werkwoord) [<Frans baser], 1 gronden (op).

basilicum (o.) [Latijn <Grieks basilikon (phuton), koningsplant, van basileus (koning)], 1 koningskruid.

basiliek (v.; -en) [(1854) <Frans basilique (1495) <Latijn basilica <Grieks basileus (koning)], 1 koningshuis; 2 koningskerk.

basis (v.; bases) [Latijn <Grieks basis], 1 datgene waarop iets steunt  »  grondslag, grondvlak; 2 (wiskunde) grondlijn, grondvlak; 3 (krijgswezen) heerstede [van heer = leger + stede = plaats]; 4 (taalkunde) stam; 5 (in samenstellingen) grondslag-, grond-.

basisch (bn.) [van base], 1 loogachtig.

basisschool (v.; basisscholen), 1 grondleerhuis.

basket (m.; -s) [Engels], 1 mand.

basketbal (o.; geen meervoud) [<Engels basket-ball], 1 mandbal.

bas-reliëf (o.; -s) [<Frans bas-relief <Italiaans basso-rilievo], 1 vlakverheffing, laagverheffing.

basset (m.; -s) [Frans, van bas (laag)], 1 gladoor.

bassin (o.; -s) [<Oudfrans bacin <volkslatijn baccinum (houten nap, bak)], 1 waterbekken; 2 zwembad; 3 (water-)kom.

bastaard (m.; -en of -s) [<Oudfrans bastard, van bast (schuur), dus kind in een schuur verwekt. Dit woord komt mogelijk uit het Germaans, zoals Gotisch bansts], 1 aterling [een Vroegnieuwnederlands woord].

bastion (o.; -s) [(1682) <Frans bastion, bastillon], 1 bolwerk.

bat (o.; -s) [Engels, deels van Oudengels batt, deels van Frans batte van battre (slaan)], 1 slaghout.

bataljon (o.; -s) [(1681) <Frans bataillon (1542) <Italiaans battaglione], 1 slagdeel [van Frans ‘battre’ (slaan), naar het voorbeeld van ‘smaldeel’].

batterij (v.; -en) [(1599) <Frans batterie van battre (slaan)], 1 (krijgswezen) een aantal stukken zwaar geschut, tactische eenheid der veldartillerie, gezamenlijke vuurmonden van een bepaald kaliber  »  geschutrij, geschutreeks; 2 (onjuist voor) accu  »  stroomblok(je), barnblok(je) [van barn(steen)kracht = elektriciteit]; 3 verbinding van elementen voor het opwekken van elektriciteit  »  stroomblokreeks, barnblokreeks.

baviaan (m.; bavianen) [<Frans babouin van babine (hanglip)], 1 hondskopaap.

bazuin (v.; -en) [<Oudfrans boisine <volkslatijn bucina (jachthoorn), samentrekking van bovicina, van bos - bovis (rund) + canere (klinken, galmen)], 1 ramshoorn; 2 zie trombone.

beat (m.; -s) [Engels (slag)], 1 kenmerkend ritme van beatmuziek  »  slag; 2 beatmuziek  »  slagklankkunst.

beauty-case (m.; -s) [Engels, het eerste deel <Frans beauté], 1 schoonheidskoffertje.

begijn (v.; -en) [van onzekere Romaanse herkomst], 1 kwezel [verouderd woord].

begonia (v.; -'s) [genoemd naar Michel Bégon (1638-1710)], 1 scheefblad.

beige (bn.) [Frans], 1 geelgrijs, geelbruin.

benefiet (o.; -en) [<Engels benefit], 1 baatvoorstelling (ook in samenstellingen: baatwedstrijd, -veiling, -concert enzovoort).

benzeen (o.), 1 teergeest.

benzine (v.) [<Hoogduits Benzin, afgeleid van benzoëzuur], 1 wagenstook [stook is een gewestelijk woord voor brandstof].

beriberi (v.) [Singalees, van beri (zwakte)], 1 witrijstziekte [de ziekte wordt voornamelijk veroorzaakt door het eten van geslepen of witte rijst; bij het slijpen gaat het zilvervlies van de rijst - dat vitamine B1 bevat - verloren, zie ook vitamine B1].

beschuit (v.; -en) [<Frans biscuit (tweemaal gebakken)], 1 tweebaks [vergelijk biscuit].

best-seller (m.; -s) [Engels], 1 topverkoper.

beton (o.; geen meervoud, stofnaam) [Frans beton (1635) <Latijn bitumen (aardpek)], 1 gietsteen.

bibliotheek (v.; bibliotheken) [(1623) <Latijn bibliotheca <Grieks bibliothèkè, van biblion (boek) + thèkè (bewaarplaats); dit woord vervangt het oudere librije in het Nederlands], 1 boekerij [gevormd door P.C. Hooft als vertaling voor librije].

biceps (m.; -en) [Latijn biceps (tweehoofdig)], 1 tweehoofdspier.

biconcaaf (bn.) [van Latijn bi (twee, dubbel) + concavus (hol)], 1 dubbelhol, tweevoudighol.

bidet (o. & m.; -s) [Frans <Italiaans bidetto], 1 billebad.

bifocaal (bn.) [van Latijn bi (twee, dubbel) + focus (brandpunt)], 1 tweebrandpuntig.

bigamie (v.) [van Latijn bis (dubbel) + Grieks gamos (huwelijk)], 1 tweevoudecht, tweevoudhuwelijk.

big bang (m.; -s) [Engels], 1 oerknal.

biljet (o.; -ten) [(1488) <Frans billet <billette (tolmerk) <bullette (certificaat)], 1 papier met aankondiging  »  berichtkaart; 2 bankbriefje; 3 toegangsbewijs, reisbewijs.

billboard (o.; -s) [Engels], 1 plakbord, berichtbord.

binair (bn.) [<Frans binaire], 1 tweeledig, tweetallig.

binocle (m.; -s) [Frans], 1 toneelkijker.

binoculair (bn.) [<Frans binoculaire], 1 tweeogig.

binoculair (o.; -s) [<Frans binoculaire], 1 veldkijker.

binomiaal (bn.) [van binomium (tweeterm)], 1 tweetermig, tweenamig.

binominaal (bn.) [van Latijn binominis (tweenamig)], 1 dubbelnamig, tweenamig.

binomium (o.; -s), 1 tweeterm.

bio- (voorvoegsel) [<Grieks bios (leven)], 1 leven-, levens-.

biochemie (v.; geen meervoud), 1 levensscheikunde.

biofysica (v.; geen meervoud) [van bio <Grieks bios (leven) + fysica <Grieks phusis (natuur, het ontstane) van phuoo (verwekken, doen ontstaan)], 1 levensnatuurkunde.

biogenese (v.; geen meervoud) [van bio <Grieks bios (leven) + genese <Grieks genesis (het ontstaan)], 1 levenswording; 2 levenswordingsleer.

biograaf (m.; biografen), 1 levensbeschrijver.

biografie (v.; biografieën) [van bio <Grieks bios (leven) + grafie <Grieks graphoo (schrijven)], 1 levensbeschrijving.

biologie (v.; geen meervoud) [van bio <Grieks bios (leven) + logie <Grieks logia (verhandeling)], 1 levensleer, levenskunde.

biologisch (bn.), 1 levenskundig.

bioloog (m.; biologen), 1 levensgeleerde, levenskundige.

biopsie (v.; -ën) [van Grieks bios (leven) + opsis (het zien, aanschouwen)], 1 weefseluitsnijding.

bioscoop (m.; bioscopen) [van Grieks bios (leven) + skopein (kijken)], 1 theater waar men filmvoorstellingen geeft  »  rolprentschouwburg, rolprenthuis.

biosfeer (v.; biosferen) [van Grieks bios (leven) + Grieks sphaira (bol. globe)], 1 levenswereld.

biotoop (m.; biotopen) [van Grieks bios (leven) + topos (plaats)], 1 (van gewassen) groeigebied; 2 (van dieren) gevest.

bipolair (bn.) [van Latijn bis (tweemaal) + polair van Grieks polos (draaipunt)], 1 tweepolig, tweenavig.

biscuit (o.; -s) [van Frans biscuit (tweemaal gebakken), met betekenisverschuiving, want dit koekje is in feite eenmaal gebakken], 1 broskoekje. Vergelijk beschuit.

bisdom (o.; -men), 1 sticht [een verouderd woord, vergelijk de oude benamingen ‘Het Sticht’ en ‘Oversticht’ voor de gouwen Utrecht en Overijssel].

biseksualiteit (v.) [van Latijn bis (tweemaal) + sexus (geslacht)], 1 tweeminnendheid, beidermin. Zie ook aseksualiteit, heteroseksualiteit, homoseksualiteit, pedofilie, necrofilie.

biseksueel (bn.), 1 tweeminnend, beiderminnend.

biseksueel (zn.; biseksuelen), 1 beiderminnaar.

bismut (o.) [Volgens sommige bronnen van Oudhoogduits wis mat (witte massa)], 1 aslood, astin.

bisschop (m.; -pen) [<Latijn episcopus <Grieks episkopos, van epi (bij, naar) en skopein (kijken, schouwen), dus letterlijk ‘opzichter’], 1 stichtsvader (van sticht (bisdom).

bissectrice (v.; -s) [Frans van Latijn bis (tweemaal) + sectrix (snijdster), van secare (snijden)], 1 hoekdeellijn.

bitmap (m.?; -s) [Engels], 1 (computers) rasterplaatje

bitumen (o.; bitumina) [Latijn], 1 aardpek, aardlijm.

bivalent (bn.) [an Latijn bis (tweemaal) + valens (waard zijnde)], 1 tweewaardig.

bizar (bn.) [<Frans bizarre <Italiaans bizzaro], 1 wonderlijk, zonderling.

black box (m.; black boxes) [Engels], 1 zwarte doos.

black-out (m.; -s) [Engels], 1 verduistering (in alle betekenissen).

blamabel (bn.) [zie blameren], 1 laakbaar, afkeurenswaardig.

blamage (v.; -s), 1 teschandemaking, afgang.

blameren (overgankelijk werkwoord) [<Frans blâmer <Volkslatijn blastemare <Kerklatijn blasphemare <Grieks blasphemein], 1 te schande maken.

blancheren (overgankelijk werkwoord) [<Frans blanchir], 1 blanken (in alle betekenissen).

blanco (bn.) [<Volkslatijn blancus (wit)], 1 blank (in alle betekenissen).

blasfemie (v.; -ën) [(1466) <Kerklatijn <Grieks blasphemia], 1 godslastering.

blazoen (o.; -en) [<Frans blason], 1 wapenschild.

blesseren (overgankelijk werkwoord) [<Frans blesser], 1 kwetsen.

blessure (v.; -n) [Frans], 1 kwetsing.

blondine (v.; -s) [Frans], 1 blondelinge.

blouse (v.; -s) [Frans (kiel)], 1 kiel.

boa (m.; -’s) [Latijn, samentrekking uit bova, een waterslang die koeien heette uit te zuigen, van bos - bovis (rund)], 1 rundslang; 2 in het bijzonder de boa constrictor  »  afgodsslang, koningsslang.

board (o.) [Engels], 1 vezelplaat.

bobine (v.; -s) [Frans] 1 spoel, invloedsspoel [van invloed = inductie].

bobtail (m.; -s) [<Engels bobtailed (gecoupeerd)], 1 kortstaart.

bodybuilder (m.; -s) [<Engels body-builder], 1 spierkweker.

bodyguard (m.; -s) [Engels], 1 lijfwacht.

bodypainting (m.; geen meervoud) [Engels], 1 lichaamsbeschildering.

bodystocking (v.; -s) [<Engels body-stocking], 1 lijfkousen.

boemerang (m.; -s) [inheems Australisch woord], 1 keerhout, keerknuppel.

bohémien (m.; -s) bohémienne (v.; -s) [Frans (Boheems)], 1 bohemer.

bohémien (attributief bn.), Boheems.

boiler (m.; -s) [Engels], 1 heetwatervat, heetwaterketel.

bom (v.; -men) [<Frans bombe <Italiaans bomba], 1 springkloot [van ‘springen’ = ontploffen + ‘kloot’ = een verouderd woord voor ‘bol, bal, kanonskogel’ enz.].

bombarderen (overgankelijk werkwoord) [<Frans bombarder], 1 bekogelen, bebommen.

bombazijn (o.) [<Frans bombasin], 1 boomzijde.

bonafide (attributief bn.) [<Latijn bona fide (te goeder trouw)], 1 betrouwbaar.

bonnefooi (v.; geen meervoud) [<Frans à la bonne foi (in goed vertrouwen)], 1 op de bonnefooi  »  op goed geluk.

bont (bn.) [<Latijn punctus (gestippeld, met puntjes)], 1 veelkleurig  »  gemang [Middelnederlands (ghemanc) voor 'gemengd', 'veelkleurig', van mengen].

booby-trap (m.; -s) [Engels], 1 valstrikbom.

bookmaker (m.; -s) [Engels], 1 wedmakelaar.

bookmark (m.?; -s) [Engels], 1 (computers) bladwijzer.

bootsector (m.; -s) [<Engels boot sector], 1 aanloopgroef.

bordeel (o.; bordelen) [(1293) <Frans bordel (oorspronkelijk hutje), verkleinwoord van borde, dat afgeleid is van Frankisch *borda- (plank)], 1 hoerenhuis.

border (m.; -s) [Engels <Frans bordure, van bord (rand), dat uit het Frankisch stamt], 1 bloemrand.

botanie (v.; geen meervoud), 1 kruidkunde.

botanisch (bn.) [<Grieks botanikos], 1 kruidkundig.

boter (v.; -s) [<Latijn butyrum <Grieks bouturon (letterlijk koekwark)], 1 ank (m.) [Middelnederlands anke betekende boter en had als oorspronkelijke betekenis 'smeerbare massa', verwant met het Latijnse unguen (zalf). Een Oudnederlands woord was kuo-smero (koesmeer)].

bottelen (overgankelijk werkwoord) [<Engels to bottle], 1 flessen.

bottleneck (m.; -s) [Engels], 1 flessehals.

bougie (v.; -s) [Frans], 1 vonkstaaf.

bouillon (m.; -s) [Frans], 1 vleesnat.

boulimie, boulimia (v.; geen meervoud) [<Grieks boulimia], 1 vraatzucht.

bourgeois (m.; bourgeois) [Frans], 1 iemand uit de bezittende klasse  »  hoogburger.

bourgeoisie (v.; geen meervoud) [Frans], 1 bezittende klasse  »  hoogburgerij.

bouvier (m.; -s) [Frans <Latijn bovarius (runder-), omdat de hond is gefokt voor het drijven van vee], 1 koehond.

bovien (bn.) [<Frans bovine of Latijn bovinus], 1 rundveeïg.

bowling (o.; geen meervoud) [Engels], 1 Amerikaanse variant van het kegelen  »  kegelen (indien onderscheid met het Nederlandse kegelspel noodzakelijk is, kan men het bowling ‘Amerikaans kegelen’ noemen).

boycot (m.; -s) [Engels, naar Charles Cunningham Boycott (1832-1897), rentmeester in de Ierse County Mayo, die in 1880 als eerste werd geboycot], 1 uitsluiting van het handelsverkeer  »  handelsban; 2 uitsluiting van het maatschappelijk verkeer  »  omgangsban.

braindrain (m.; -s) [<Engels brain-drain], 1 hersenvlucht.

brancard (m.; -s) [Frans], 1 draagbed, draagbaar.

branche (v.; -s) [Frans], 1 tak van wetenschap, handel of nijverheid  »  tak.

brandy (m.; -’s) [Engels, van brandwine <Nederlands brandewijn], 1 brandewijn.

break-even-point (o.; -s) [<Engels break even point], 1 dode punt, omslagpunt.

briefen (overgankelijk werkwoord) [<Engels to brief (inlichten)], 1 inlichten; 2 (in het bijzonder) op de hoogte brengen van de laatste wijzigingen  »  bijlichten.

briefing (m.; -s) [Engels], 1 inlichting, (in het bijzonder) bijlichting; 3 inlichtingsbijeenkomst.

briket (v.; -ten) [(1873) <Frans briquette, verkleinwoord van brique (baksteen), dat ontleend is aan het Middelnederlandse bricke], 1 brikkel [verkleinwoord van het Middelnederlandse bricke, dat baksteen betekent].

broche (v.; -s) [Frans], 1 sierspeld, borstspeld, voorspan (v.), vestel (m.) [het laatste woord is Middelnederlands].

brochure (v.; -s) [(1843) <Frans], 1 vlugschrift.

browser (m.; -s) [Engels, van to browse (doorbladeren, grasduinen)], 1 webverkenner.

brumaire (m.; geen meervoud) [Frans], 1 nevelmaand.

brunch (m.; -es of -en) [Engels, samentrekking uit breakfast en lunch], 1 noenontbijt.

brunette (v.; -s of -n) [Frans], 1 bruinlinge.

brutaal (bn.) [<Frans brutal (bruut)], 1 onbeschaamd, vrijpostig.

brutaliteit (v.) [<Frans brutalité], 1 onbeschaamdheid, vrijpostigheid.

bruto (bw.) [Italiaans], 1 ruw.

bucolisch (bn.) [<Latijn bucolicus <Grieks boukolikos], 1 herderlijk.

budget (o.; -s of -ten) [Engels <Frans bougette (beurs)], 1 begroting.

budget- (eerste lid in samenstellingen), 1 ter aanduiding dat het in het tweede lid genoemde goedkoop is (low-budget)  »  smalbeurs-.

budgettair (bn.), 1 begrotingmatig, begrotings-.

budgetteren (onovergankelijk werkwoord), 1 begroten.

bug (m.; -s) [Engels (eigenlijk kever)], 1 fout in een computerprogramma  »  luis [vergelijk debuggen].

bulldozer (m.; -s) [Engels], 1 grondschuiver, schuiftrekker.

bulletin (o.; -s) [Frans <Italiaans bullettino], 1 nieuwsbrief, nieuwsbericht, nieuwsuitzending.

bulletinboard (o.; -s) [<Engels bulletin board], 1 prikbord, berichtbord.

bumper (m.; -s) [Engels], 1 stootbalk.

bungalow (m.; -s) [Engels <Hindi bangla (Bengaals), dus Bengaalse woning], 1 Bengaals huis.

bureau (o.; -s) [Frans], 1 schrijftafel  »  schrijfberd (o.) [zie tafel].

bureaucratie (v.) [van bureau + Grieks kratein (macht hebben)], 1 ambtenarij.

bureaucratisch (bn.), 1 ambtenaarlijk.

bush (m.) [Engels, in deze betekenis <Nederlands bos], 1 oerwoud.

business (m.) [Engels], 1 zaak; 2 zakenwereld, zakenleven; 3 handel; 4 bedrijvigheid.

business class (m.) [Engels], 1 zakenklasse.

buste (v.; -s of -n) [Frans <Italiaans busto], 1 borstbeeld; 2 boezem, borst.

butler (m.; -s) [Engels <Latijn butticularius (opperschenker)], 1 huisbode.

butterfly (m.; -’s) [Engels], 1 vlinderdas.

bypass (m.; bypasses) [<Engels by-pass], 1 omleiding; 2 (in het bijzonder) aderomleiding, omleidingsheelsnede [heelsnede = operatie].

Terug naar BTL Thuisblad Terug naar Inhoudsopgave